Menu
Geavanceerd zoeken

Deze studie exploreert de ervaringen van studenten geneeskunde en hun opleiders met patiëntgerichtheid. Ondersteunende arts-studentrelaties, studentgericht onderwijs en begeleiding die tegemoet komen aan de noden van de arts als persoon, zijn centrale factoren in de ontwikkeling van deze patiëntgerichtheid.

Sinds 2002, waarin zowel de euthanasiewet als de wet op de palliatieve zorg werden goedgekeurd, is er duidelijk meer aandacht gekomen voor de palliatieve zorg. De bijdrage van L. Van den Block brengt helderheid over de verschillende medische beslissingen omtrent het levenseinde van de patiënt en de rol van de palliatieve teams hierin. Heel wat intuïties krijgen hun bevestiging, maar een aantal vragen blijven ook onbeantwoord.

Huisartsen moeten bij een ziek kind altijd bedacht zijn op alarmsignalen voor ernstige infecties, maar zullen nooit al deze infecties tijdig signaleren. Klinische tests, in welke combinatie ook, zijn bovendien tamelijk slecht in staat om een ernstige infectie effectief uit te sluiten. Een goede vangnetstrategie is daarom noodzakelijk, met inschakeling van de ouders.

Sommige familiegeschiedenissen grenzen aan de rand van het ongelooflijke. Soms blijken onze inmenging en invloed maar bijzonder klein te zijn. En onze normen, die we willen opleggen, overbodig. Soms hebben we eigenlijk niets te zeggen. En misschien is dat maar goed ook.

Via het netwerk van de huisartsenpeilpraktijken werden in totaal 1690 niet-plotse sterfgevallen geregistreerd. De peilartsen registreerden hierbij verschillende aspecten van de verstrekte zorg in de laatste drie levensmaanden van de patiënt en de beslissingen die aan het levenseinde waren genomen. Volgens dit onderzoek lijken beslissingen aan het levenseinde en palliatieve zorg niet in strijd met elkaar, maar elkaar eerder te versterken.

De patiëntgerichtheid komt bij elk contact met elke individuele patiënt telkens opnieuw onder druk te staan. Hoe verder een arts evolueert in dit vak, hoe makkelijker een arts het universele in de patiënt kan detecteren. De patiëntgerichtheid kan dus wel eens in de prullenbak geraken, zonder dat het een ongeluk is.

Heel wat collega’s verlenen hun medewerking aan onderzoeksopdrachten van de vier universitaire centra voor huisartsgeneeskunde, inmiddels uitgegroeid tot volwaardige academische onderzoekscentra. Deze rubriek wil meer ruchtbaarheid geven aan het vaak uitstekende werk van onze collega-onderzoekers die internationaal publiceren.

Een verrassend cijfer in dit proefschrift is dat 85% van de patiënten met een vermoeden van een ernstige hartziekte verwezen werd, onafhankelijk van de mate van zekerheid die de huisarts had over de diagnose. Dit wil ook zeggen dat 15% niet werd verwezen. Heel terecht stelt de auteur dan ook vragen over de drempels die huisartsen hanteren bij verwijzing.

Volgens deze studie, uitgevoerd met gegevens van het Belgische peilpraktijkennetwerk, wordt de verwijzingsgraad voor patiënten met pijn op de borst beïnvloed door de initiële diagnose en door de zekerheidsgraad van deze initiële diagnose. Is de huisarts onzeker over zijn diagnose, dan stijgt het aantal verwijzingen in alle ziektecategorieën van initiële diagnosen.

Bij patiënten met pijn op de borst moet de huisarts beslissen of hij verwijst eerder dan een specifieke diagnose te stellen van een acuut coronair syndroom. Deze studie suggereert dat huisartsen geloven dat zij niet uitsluitend de ‘klassieke’ tekens en symptomen gebruiken bij dit beslissingsproces. Ook achtergrondinformatie over de patiënt, de persoonlijke opinies van de huisarts en zijn ‘pluis/niet-pluis’-gevoel spelen een belangrijke rol.