Menu

Ouderen

Dit artikel belicht de sociale voorzieningen en diensten die kunnen bijdragen tot het zo lang mogelijk thuis verzorgen van de bejaarde. Achtereenvolgens komen aan bod : kijk- en luistergeld, verhuis-, installatie- en huurtoelagen, telefoontarieven, gewaarborgd inkomen, plus-3-pas, parkeerkaarten opvangmogelijkheden.

Bij de verwijzing voor opname van geriatrische patiënten valt eerst en vooral de toename op van het aantal huisartsen dat de betekenis en de waarde van de G-dienst ontdekt heeft en apprecieert. Dat is een verheugende vaststelling. We moeten echter ook vaststellen dat er net zo goed huisartsen zijn die niet op de hoogte zijn; dat leidt tot een inadequate verwijzing naar de G-dienst of een andere dienst. De G-dienst wordt inderdaad nog teveel beschouwd als sociale reclasseringsdienst voor bejaarden.
Het is zeker niet mijn bedoeling de vermanende vinger te heffen naar de eerstelijn. Het is veeleer zo dat de dienst geriatrie nog te weinig naar buiten getreden is om juist aan de eerstelijn zijn mogelijkheden én beperkingen kenbaar te maken. Deze bijdrage probeert hier wat aan te doen.

Bij bejaarden komen meer bijwerkingen van geneesmiddelen voor dan bij jongeren. Ongeveer 15 tot 20 % van de bejaarde ziekenhuispatiënten zou bijwerkingen vertonen tegenover 5 tot 7 % van de jongere. 60 % van de bijwerkingen wordt in de leeftijdsgroep van de zestig- tot tachtigjarigen vastgesteld.
Een andere vaststelling is dat bejaarden gemiddeld meer geneesmiddelen gebruiken dan andere leeftijdsgroepen. In de Verenigde Staten wordt 31 % van alle geneesmiddelen aan geriatrische patiënten voorgeschreven, hoewel ze slechts 11,7% van de bevolking uitmaken.
Er zijn bovendien veel elementen die de reactie van oudere mensen op geneesmiddelen beïnvloeden door een ingewikkeld samenspel van factoren, die elkaar om beurten versterken en compenseren. Deze interacties in verschillende zin maken de interpretatie van de vastgestelde onderzoeksresultaten moeilijk en veroorzaken dikwijls tegenstrijdigheid in de onderzoeksresultaten.
Reden genoeg dus voor veel tegenspraak en onzekerheid over de specifieke gevoeligheid van bejaarden voor een aantal geneesmiddelen.

Men kan moeilijk beweren dat het introduceren van het bejaardendossier een succes geworden is.
Discussies omtrent de rol van de huisarts in de R.V.T., de plaats van de geriater in de bejaardenzorg of de oprichting van een licentie in de geriatrie worden met veel meer animo gevoerd dan die over de zin van een gezondheidsbilan bij bejaarden.
Waar komt dit verschil in belangstelling uit voort ? Is het omdat de huisarts zich bedreigd voelt en er dus alles aan doet om zijn werkterrein te verdedigen? Op het gebied van de preventieve bejaardenzorg is er inderdaad nog geen concurrentie (als we het zo mogen noemen), wat toelaat dat men zich rustig blijft verschuilen achter de vraag of een dergelijk onderzoek wel meer oplevert dan de maandelijkse routine-onderzoekingen.

Het aantal bejaarden neemt gestadig toe. De samenstelling van onze bevolking neigt naar een gelijke verdeling per leeftijdsgroep.
De bejaarden wensen zo lang mogelijk zelfstandig thuis te blijven. Het is de taak van alle hulpverleners hen daarbij optimaal te helpen, maar de huisartsen hebben hierin de voornaamste, meest onvervangbare functie. Het grootste gedeelte van de geneeskundige zorg aan bejaarden wordt immers door hen verstrekt.
De bejaardenclubs vragen de huisartsen al meerdere jaren om een betere hulpverlening met meer aandacht voor een grondig onderzoek van de ouden van dagen. Dit zette enkele artsen ertoe aan om samen met verantwoordelijken van bejaardenorganisaties een periodisch algemeen onderzoek te propageren, met andere woorden het periodisch opmaken van een gezondheidsbilan.

In het leven van bejaarden kan men verschillende aspecten onderscheidden en bestuderen, b.v. het sociale gedrag van bejaarden, hun actieve participatie aan sport, hun slaap- en koopgedrag en dergelijke. Het beoordelen van het functioneren van bejaarden kan dus heel wat domeinen bestrijken.
Zorgverstrekkers zijn vooral begaan met het instandhouden van juist die functies die de bejaarde moeten toelaten zo zelfstandig mogelijk in zijn eigen omgeving te leven, bij voorkeur thuis. De beoordeling van de functionaliteit van bejaarden heeft dan ook voornamelijk betrekking op het meten en het evalueren van wat bejaarden kunnen of niet kunnen, met het oog op een zelfstandig leven in de eigen omgeving.

In de Academie Derde Leeftijd te Brussel werkt een actieve kern van bejaarden, mede op initiatief en onder leiding van André BESTERS. Door het organiseren van cursussen in de seniorenclubs van de streek was hij gedurende twee jaar in staat de wensen, verlangens en reacties van een vijfhonderdtal bejaarden op te tekenen.

Eerder verschenen in HANU artikels van Herman Baeyens en Jan De Maeseneer, die uitvoerig illustreren hoe de huisarts met andere hulpverleners kan samenwerken en overleg plegen in een thuisgezondheidszorgteam (TGZ-team). Voor het welslagen van een volgehouden thuisbehandeling moet een gezins- en bejaardenhelpster zich vlot kunnen inschakelen, als vervanging van de ontbrekende mantelzorg.
In het teamoverleg is er voor haar evenwel geen plaats, zij wordt er vertegenwoordigd door de verantwoordelijke van haar organisatie. Nochtans kan zij, wanneer er een goede relatie bestaat tussen de bejaardenhelpster en de huisarts, een wezenlijke plaats innemen in het TGZ-team en functies vervullen die door de andere hulpverleners tot nu toe weinig erkend en gewaardeerd werden.
We willen dit illustreren aan de hand van de beschrijving van een voorbeeldgeval: een mindervalide bejaarde kon, ondanks de geringe ondersteuning vanwege de familie, toch tot enkele dagen voor haar dood thuis verzorgd worden.