Menu

De toename aan literatuur neemt vandaag bijna exponentiële vormen aan. Wanneer we alleen al de wetenschappelijke literatuur over ‘diabetes mellitus type 2’ trachten te isoleren via een zoektocht op MEDLINE met deze Mesh-term, levert dit vandaag 91 000 artikels op. Als huisarts kunnen we daarom tevreden zijn dat er ziektespecifieke en op de praktijk gerichte richtlijnen bestaan die pogen om een kritische synthese te zijn van deze veelheid aan vaak erg detaillistische literatuur.

In Europa is de markt van de generische middelen enorm gegroeid. De verkoop loopt sterk uiteen in de verschillende landen, maar varieert van 10% tot 90% van de totale markt. In België zijn de generische middelen goed voor ongeveer 15% van het totale farmaceutische marktaandeel in verkochte verpakkingen.

In de tweede helft van de 20e eeuw beschikten veel huisartsen in hun praktijk over een beperkte set van laboratoriumtesten die zij zelf uitvoerden (albuminurie door kookproef, glucosurie, hemoglobine,...). Een forse uitbreiding van de diagnostiek aan de hand van laboresultaten werd in eerste instantie in de huisartsenpraktijk mogelijk gemaakt door centralisatie van analyses in een aantal laboratoria.

Zowel slaapproblemen als hypnoticagebruik nemen in onze maatschappij een belangrijke plaats in. Volgens Anthierens gebruikt 13% van de bevolking wel eens benzodiazepines. De Folia Farmacotherapeutica besluit tot een cijfer van 10%, wat volgens hen kan oplopen tot 20 à 50% in rust- en verzorgingstehuizen. Het probleem kent nog steeds een stijgende incidentie, ondanks het verslavende karakter van benzodiazepines, het uitgebreide nevenwerkingenprofiel en de beperkte efficiëntie om de slaapkwaliteit en slaapduur op lange termijn te verbeteren.

Val- en fractuurpreventie in de huisartsenpraktijk is een complexe problematiek. Het detecteren van personen met een verhoogd risico op vallen, het bepalen van de onderliggende oorzakelijke factoren en het zoeken van oplossingen in samenspraak met de patiënt en zijn omgeving kan enkel multidisciplinair gebeuren en vergt samenwerking binnen de eerste en zo nodig met de tweede lijn.

Hoewel een meerderheid van de palliatieve patiënten ervoor kiest om niet te overlijden in een ziekenhuis, gebeurt dit nog vaak. In België is, evenals in sommige andere landen, het aantal ziekenhuisoverlijdens wel gedaald (van 55,7% tot 51,7%) tussen 1998 en 2007. Dit aantal ligt echter nog steeds hoger dan bijvoorbeeld in Nederland of Nieuw-Zeeland (34%).

Een op de vijf personen met een handicap leeft in armoede en een op de vier ervaart een financiële barrière tot de gezondheidszorg. Een hoge zelfredzaamheid en werkloosheid blijken hierin belangrijke factoren. In toekomstig onderzoek zou de focus niet enkel gericht moeten zijn op de oorzaken van de huidige precaire situatie van personen met een handicap, maar ook op preventieve oplossingen voor armoede en verminderde financiële toegang tot gezondheidszorg. Er is vooral behoefte aan onderzoek naar maatregelen die het uitstellen van medische hulp verminderen.

Volgens dit onderzoek in vier geselecteerde Anderlechtse praktijken stelt 12% van de geïdentificeerde patiënten een huisartsbezoek uit omwille van financiële redenen. Onderliggende redenen hadden betrekking op de ernst van de aandoening, de kennis van financiële regelingen, de bespreekbaarheid van het probleem en het tijdstip van de maand. De patiënten gaven zelf twee soorten oplossingen aan. Ten eerste ging het om strategieën die zij zelf konden toepassen, ten tweede suggereerden ze mogelijke pistes om het zorgsysteem toegankelijker te maken.

Kwaliteitsvolle vroegtijdige zorgplanning en levenseindezorg krijgen steeds meer aandacht binnen de eerste lijn. Ook in het woonzorgcentrum (WZC) kan vroegtijdige zorgplanning waardevol zijn, indien het juist wordt gehanteerd. In dit onderzoek wordt de implementatie van vroegtijdige zorgplanning in een woonzorgcentrum nagegaan aan de hand van volgende onderzoeksvragen: welke zorgafspraken worden vroegtijdig vastgelegd?